Naar aanleiding van het besluit om de Hoge Aswandam in Egypte te bouwen, ontstond in de jaren vijftig het eerste internationale project van UNESCO om belangrijk erfgoed te redden. In de Nijlvallei bevinden zich de Aboe Simbeltempels, een van de belangrijkste kostbaarheden van de Egyptische beschaving. De regelmatige overstromingen van de vallei baarden de internationale gemeenschap grote zorgen. Om de tempels te beschermen, moest er snel actie ondernomen worden. Na een beroep op de regeringen van Egypte en Soedan, lanceerde UNESCO in 1959 een internationale campagne om Aboe Simbel te redden. UNESCO’s inspanningen werden ondersteund door zo’n vijftig landen, die in een periode van achttien jaar bij elkaar tachtig miljoen Amerikaanse dollar hebben geschonken aan de reddingsoperatie.
Met een knap staaltje moderne techniek, werden de tempels op het eiland Philae steen voor steen afgebroken en op het naburige eiland Agilkia weer opgebouwd, waar ze geen gevaar liepen om overstroomd te worden door de Nijl.
Om de monumenten op het eiland onder te brengen, werden rotsen opgeblazen met springstof. De ontploffing veroorzaakte gaten in de bergwand en de zware blokken van de uit elkaar gehaalde tempels werden daar in geplaatst. De lichtste stenen blokken wogen een halve ton en de zwaarste twaalf ton. Zo’n veertigduizend blokken moesten verplaatst worden. Elk blok had een nummer, om er zeker van te zijn dat ze goed teruggeplaatst werden op hun nieuwe locatie.
Met het bouwen van de Aswandam, zouden de Aboe Simbeltempels volledig onder het water van de Nijl komen te staan. Het afbreken en verplaatsten van de monumenten was de enige manier waarop deze tempels (die we tegenwoordig zouden beschouwen als onroerend cultureel erfgoed) gered konden worden. Tegenwoordig vinden erfgoedbeschermers het verplaatsen van culturele erfgoedmonumenten onwenselijk. Het is echt een allerlaatste redmiddel, zoals ook het geval was bij Aboe Simbel.