1. Als een land de Werelderfgoedconventie ondertekent, wordt het een Lidstaat. Het land belooft om het cultureel en natuurlijk erfgoed binnen de landsgrenzen te behouden voor huidige en toekomstige generaties.
2. Na het ondertekenen van de Conventie mag een land bepaalde locaties en monumenten nomineren voor de Werelderfgoedlijst. Het eerste voorstel kan komen van een lokale groep mensen, maar de officiële nominatie bij UNESCO moet gedaan worden door officiële overheidsinstanties.
3. Eerst moet een Lidstaat besluiten wat ze gaan nomineren. Dit selectieproces wordt ook wel identificatie genoemd. De Conventie vraagt de Lidstaten om een inventarisatie te maken van culturele en natuurlijke erfgoederen die in hun land van buitengewone universele waarde zijn. Een selectie van mogelijke Werelderfgoederen kan dan ingediend worden bij het UNESCO Werelderfgoedcentrum als voorlopige lijst.
4. Een nominatie moet gedaan worden met een speciaal formulier. De Lidstaat moet hier op aangeven waarom het erfgoed belangrijk genoeg is om op de Werelderfgoedlijst te komen. Dit doen ze door de selectiecriteria van het Werelderfgoedcomité te gebruiken en ook door te laten zien dat de locatie op een juiste wijze beschermd en beheerd wordt.
5. Het is ook belangrijk om te kijken hoe het erfgoed zich verhoudt tot andere erfgoederen van hetzelfde soort. ICOMOS en/of IUCN evalueren de nominaties en doen een aanbeveling aan het Werelderfgoedcomité. Het comité neemt de uiteindelijke beslissing over wat wel en niet op de Werelderfgoedlijst wordt opgenomen.
In april 2013 waren er 962 Werelderfgoederen. 745 culturele erfgoederen, 188 natuurlijke erfgoederen en 29 gemengde culturele en natuurlijke erfgoederen, verdeeld over 157 landen.
De meest actuele cijfers zijn te vinden op de website van UNESCO Parijs.