Van zeilsteen tot kompas

In de Oudheid weten de Grieken en de Chinezen dat sommige stenen magnetisch zijn. Ze bestaan uit een stof genaamd magnetiet. Chinese en Griekse zeevaarders gebruiken stukken magnetiet als kompasnaalden omdat van die stukken hetzelfde deel altijd naar het noorden wijst. Deze stenen worden daarom ook wel zeilstenen genoemd. Daarna maken de Chinezen de eerste echte kompassen. In een Chinees boek uit 1086 wordt voor het eerst over een kompas gesproken. De Arabieren leren daarna het kompas kennen en vanaf de 12e eeuw worden ook in Europa kompassen gebruikt.

Een magneet: ijzer met aantrekkingskracht!

Eerst bepalen zeelieden hun koers aan de hand van de stand van zon, maan en sterren. Ook gebruiken ze kaarten van kustgebieden en verslagen van andere zeelieden die dezelfde route al eerder gevaren zijn. Daarin kunnen ze bijvoorbeeld zien uit welke richting de wind in een bepaald gebied waait. Om de weg niet kwijt te raken, blijven zeelieden meestal zó dicht bij de kust varen dat die vanaf het schip te zien is. Dankzij het kompas kunnen zeelieden ook hun koers bepalen als ze geen kust kunnen zien. Daardoor kunnen ze dwars over grote zeeën en oceanen varen. Net als voorheen gaan zeelieden aan de hand van zon, maan en sterren na waar ze zich bevinden (met behulp van een zogeheten sextant).

Zo gaan ze bijvoorbeeld na hoe hoog de Poolster in het noorden aan de horizon staat. Van de Noordpool af gezien staat deze ster recht boven je hoofd, vanaf de evenaar gezien precies op de horizon. Als je weet hoe hoog de ster vanaf het schip gezien aan de hemel staat, weet je ook hoe ver je van de Noordpool en van de evenaar af bent.

De sextant: scheepvaart