Navigeren

Je plaats op aarde bepalen, je koers op zee uitzetten, een route bepalen. Dat is navigeren. Van oudsher hebben mensen methoden ontwikkeld en hulpmiddelen ontworpen om te navigeren. Met behulp van de sterren, een kompas, een horloge of natuurlijke herkenningspunten.

In de tijd van Bontekoe (het begin van de zeventiende eeuw, bijna 400 jaar geleden) was een reis van Nederland helemaal naar de andere kant van de wereld een hele onderneming. Je was maanden onderweg. En als de kapitein zijn vak niet verstond, kon je zo honderden kilometers uit de koers raken of gewoonweg verdwalen.

Tegenwoordig is het bijna niet meer mogelijk om te verdwalen, zelfs niet op zee. De meeste schepen beschikken over moderne navigatiemiddelen en communicatie­middelen. Met een satelliettelefoon kun je zelfs overal ter wereld vandaan bellen. En met GPS (Global Positioning System) kun je overal op aarde je positie bepalen.

Vóór de uitvinding van GPS-systemen bepaalden zeelieden hun positie met behulp van kompas en sextant. Daarbij keken ze overdag naar de zon en ’s nachts maakten ze gebruik van de positie van sterren aan de hemel.

Op het noordelijk halfrond maak je gebruik van de positie van de Poolster, op het zuidelijk halfrond maak je gebruik van het Zuider­kruis. Overdag kun je ook gebruik maken van bijvoorbeeld de windrichting, trekvogels, de zon, etc. Op het noordelijk halfrond moet je zoeken naar de Grote Beer. Heb je die gevonden, trek dan een denkbeeldige lijn tussen de onderste twee sterren en verleng deze ongeveer 4 tot 5 keer tot je een grote heldere ster tegenkomt: de poolster. Door vervolgens dezelfde hoek te nemen als op de afbeelding is aangegeven, weet je waar het noorden is.

Overdag kun je het noorden bepalen met een horloge. Voorwaarde is wel dat je een horloge met wijzers hebt en dat de zon schijnt.  Je moet dan het volgende doen: Zorg dat je je horloge plat voor je hebt en dat de kleine wijzer naar de zon wijst. Neem nu precies het middelste punt tussen de kleine wijzer en de twaalf op de wijzerplaat (in de zomer neem je de elf, omdat er dan zomertijd geldt) Dit punt geeft je de richting aan naar het zuiden. En dan weet je natuurlijk ook waar het noorden, oosten en westen is.

Met een kompas kun je altijd het noorden vinden. De naald wijst altijd naar de noordpool.

In het verre verleden had men nog geen instrumenten om te bepalen waar men zich bevond en in welke richting men voer. Men bleef daarom dicht bij de kust zodat men zich kon oriënteren op herkenbare punten aan de wal. Toch werden er reizen gemaakt zonder zicht op de wal. Hoewel er heel weinig bekend is over hoe ze hun koers konden bepalen weten we wel dat het noorden, oosten, zuiden en westen konden worden gevonden via de opkomst en ondergang van de zon en de richting van de schaduwen op het middaguur. ‘s Nachts als het helder was kon men ook aanwijzingen krijgen van de schijnbare beweging van de sterren en met name uit de altijd in het noorden staande poolster. Verder waren goede zeelui in staat zich enigszins te oriënteren met behulp van de ligging van de wolkenformaties aan de horizon (boven de zee anders dan boven land), de richting van de deining, de kleur van het water, de aanwezigheid van vogels of vlinders e.d.

Misschien ken je de uitdrukking: Van streek zijn. Als je van streek bent, dan zit je niet lekker in je vel, je bent een beetje in de war. Als je op zee van streek bent dan ben je nog niet jarig. Dan ben je namelijk de weg kwijt. Als je goed naar een kompas kijkt dan zie je dat de roos verdeeld is in 32 delen oftewel streken. Als de stuurman van streek raakt dan is hij de juiste richting kwijt.