De avonturen van Brandaan

Brandaan is abt (de baas) van het klooster in Clonfert. Op een dag krijgt hij bezoek van een reizende monnik die vertelt over een eiland dat hij het Beloofde Land van de Heiligen noemt. Het ligt ten westen van Ierland in de oceaan. Het is een land van melk en honing waar eten en drinken in overvloed is. Brandaan is meteen enthousiast en zoekt veertien monniken bij elkaar om een boot te bouwen om dat Beloofde land te gaan zoeken. In de tijd van Brandaan lag Ierland zo’n beetje aan de rand van de bekende wereld. In de oceaan lagen alleen wat eilanden. Nu weten we dat als je vanuit Ierland naar het westen vaart, je vanzelf in New York aankomt.

Hij liet een schip bouwen met een houten geraamte. Daaromheen werden ossenhuiden gespannen die in een bad van de schors van eikenbomen waren gelooid. Vervolgens werden ze ingesmeerd met wolvet om ze waterdicht te maken. Daar zit één groot nadeel aan: het stinkt een uur in de wind. Dat maakte trouwens niet zo heel veel uit. In die tijd waren de mensen niet zo hygiënisch. Ze wasten zich nooit, dus ze stonken zelf ook. Het soort boot waarin Brandaan zijn reizen maakte heette een curragh. Ze werden gemaakt van een kano-achtig houten geraamte. Daar overheen werden aan elkaar genaaide ossenhuiden gespannen. Om vooruit te komen waren ze voorzien van een vierkant wollen zeil en riemen waarmee geroeid werd. Vandaag de dag kun je ze nog steeds zien in Ierland. Ze worden niet meer van ossenhuiden gemaakt maar van canvas, bestreken met teer om de huid waterdicht te maken. Hoewel ze klein en licht zijn, kun je er prima mee de zee op.

Er werd flink wat proviand ingeladen en de monniken vertrokken. Al snel werden ze belaagd door een zeedraak. Gelukkig komt een vliegend hert hen te hulp en verjaagt de zeedraak. En zo gaat het de hele reis door.

Brandaan ontmoet op zijn reis de meest fantastische dieren en mensen. Zo ontmoet hij een piepklein mannetje dat moederziel alleen op een blad op zee drijft. Met een al even klein schepje is hij bezig de zee te meten, druppel voor druppel. Brandaan zegt tegen de dwerg dat het zinloos is wat hij doet. Het lukt op die manier nooit om te meten hoeveel water er in de zee zit. Het mannetje antwoordt dat het voor Brandaan net zo onmogelijk is om alles wat God gescha­pen heeft te leren kennen. Oftewel: de wonderen van de schepping zijn zo talrijk als de zandkorrels in de woestijn of waterdruppels in de zee of de sterren aan de hemel.

Maar Brandaan komt nog veel meer vreemde zaken tegen: de Schapen­eilanden, het Vuureiland en de Glazen Pilaren. Iemand gooit brandende rotsen naar hen. En Sint Brandaan belandt met zijn metgezellen op de eilandvis. Een grote walvis met een bos op zijn rug. Ze gaan aan land en stoken een vuurtje op de rug van de vis om eten te koken.

Plotseling duikt de vis onder water en Brandaan en zijn medereizigers kunnen maar net op tijd in hun boot vluchten.

Alles bij elkaar zijn ze zeven jaar onderweg. Ze gaan regelmatig aan land op een van de eilanden die ze onderweg tegenkomen. Daar blijven ze dan een tijdje om uit te rusten en eten en drinken in te slaan.

Na zeven jaar vinden ze eindelijk het eiland waarnaar ze op zoek zijn. Daar blijven ze veertig dagen. Daarna varen ze meteen terug naar Ierland. Kort daarna sterft Brandaan.