Taal: Woordenschat rond recepten

Leskenmerken
Activiteiten Taal
Werkvorm Klassikaal
Doel De kinderen leren woorden aan die horen bij het begrijpen van recepten.
Duur 5 minuten (per woordcluster)

 

Uitvoering

De volgende woorden zijn belangrijk voor het begrijpen van recepten. Leer ze in begrijpelijke clusters aan:

Onderbouw/middenbouw: Smaak (woordparachute): zout (de smaak van bouillon), zoet (de smaak van suiker), zuur (de smaak van citroen), bitter (de smaak van grapefruit)

Middenbouw/bovenbouw: Manieren van eten bereiden (woordparachute): koken (in kokend water gaar laten worden), bakken (in een koekenpan bruin en gaar laten worden), stoven (op een zacht vuur langzaam gaar laten worden)

Middenbouw/bovenbouw: Manieren van eten bereiden (woordparachute): braden (gaar laten worden in heet vet), sudderen (langzaam gaar laten pruttelen), fruiten (snel bruin laten worden in heet vet), pocheren (gaar laten worden in heet water dat niet kookt)

Middenbouw/bovenbouw: Groente voorbereiden (woordtrap): wassen (schoon maken in water), uit laten lekken (in vergiet water laten weglopen), snijden (met mes kleinere stukjes van maken), garen (gaar laten worden)

 

Aansluitende Smaaklessen
Groep 1-2 Groep 3 Groep 4 Groep 5 Groep 6 Groep 7 Groep 8

3. Lekker shaken!

4. Wanneer eet je?

6. Gezond winkelen

7. Waar komt mijn eten vandaan?

9. Restaurant in de klas: Lunch

1. Proeven met al je zintuigen

4. Tanden houden van het getal 7

5. De bananenraceauto

3. Wie maken ons eten

4. Groente en fruit van ver

5. Restaurant in de klas: lunch

2. Lekker uit de Schijf van Vijf

3. Etenswaren bewaren

4. Wat een verspilling!

5. Restaurant in de klas: internationale high tea

2. Waar komt ons eten vandaan?

3. Lekker eten met de Schijf van Vijf

5. Restaurant in de klas: Lunch

5. Restaurant in de klas: gezond snacken

1. Smaakmakers

2. De energiebalans

4. Proefjes met toevoegingen

5. Restaurant in de klas: het smaakrestaurant

Klik hier voor alle Smaaklessen ยป